It’s the user, stupid?
Door Hans Schnitzler
‘It’s the user, stupid!’ lees ik op de site van SITE. U begrijpt, mijn filosofenhart maakte een vreugdesprongetje bij het lezen van zoveel stelligheid, om nog maar te zwijgen over het effect van deze oneliner op de zusjes Desoriëntatie en Verwarring.
Eind jaren tachtig werd het straatbeeld van de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt bepaald door spichtige types die voortdurend de indruk gaven dat de duivel ze op de hielen zat. We noemden ze junks of, iets neutraler, gebruikers. Tegenwoordig zijn zij vervangen door andersoortige gebruikers, soms ook wel bekend onder de naam smombies, oftewel smartphone-zombies.
Beide groepen hebben meer met elkaar gemeen dan je in eerste instantie zou denken. Ze worden allebei, min of meer verdoofd, voortbewogen door een onverzadigbaar verlangen dat, als tweede overeenkomst, ervoor zorgt dat ze op een eigenaardige manier ‘afwezig aanwezig’ zijn in de publieke ruimte. Waar de gebruiker van weleer vooral oog had voor het scoren van dope, wordt de hedendaagse gebruiker bijna volledig in beslag genomen door push-berichten, door het scoren van likes en shares en het maken van selfies.
Wat deze oude en nieuwe gebruikers verenigt, is dat zij de openbare ruimte als een gebruikersruimte ervaren, dat wil zeggen: als een omgeving die primair in het teken staat van persoonlijke behoeftebevrediging. Waar zij goeddeels blind voor blijven, is alles wat hun hoogstpersoonlijke voorkeuren en verlangens overstijgt.
En dat is ook niet zo gek, want in een term als ‘gebruiker’ waart de geest van het consumentisme rond. Je gebruikt iets zolang het tegemoetkomt aan je persoonlijke wensen of voorkeuren; is het ding eenmaal (op)gebruikt, of heb je er eenvoudigweg geen behoefte meer aan, dan verliest het zijn nut. Daar komt nog bij: wie de omgang met zijn omgeving reduceert tot gebruik, beziet die omgeving – impliciet dan wel expliciet – in termen van functionaliteit. Me dunkt, een nogal schrale opvatting van wat een plek tot plek maakt.
‘Wat een muggenzifterij’, hoor ik sommige lezers of luisteraars al verzuchten. Ja, daar is mijn beroepsgroep inderdaad berucht om, maar niet zonder reden. Want nauwkeurig gebruik van woorden doet ertoe. Woorden (en metaforen!) zijn bepalend voor de manier waarop we de wereld bezien en geven richting aan ons handelen; ze kunnen ons verleiden, bevrijden maar ons evengoed in een dwangbuis stoppen waaruit ontsnappen onmogelijk is.
Neem een begrip als ‘slimme stad’. Deze door de tech-industrie gemunte woordcombinatie is goed getroffen, want wie wil er nu in een domme stad wonen of een domme stad besturen? Maar wat wordt er hier eigenlijk bedoeld met ‘slim’? Efficiënt, frictieloos, voorspelbaar? En is dat wat een stad (of woning) aantrekkelijk maakt? Bovendien: soms kan het heel slim zijn om je dom te houden. Is dat iets waartoe onze slimme steden, huizen, ijskasten en al die andere ‘slimme’ gebruikersspullen in staat zijn? (‘Hey Siri, waar haalt Abraham de mosterd vandaan?’ ‘Hey Hans, misschien moet je dat eens aan de buren vragen’.)
Goed, terug naar het gebruik van het woord ‘gebruiker’ in relatie tot de publieke ruimte. Is er een alternatief denkbaar? Wellicht. Om daar zicht op te krijgen, zou je je kunnen afvragen waaraan de publieke ruimte in algemene zin haar bestaansrecht ontleent. Ik zou zeggen: aan het feit dat ze gekenmerkt wordt door stabiliteit en voorspelbaarheid. Gebouwen en monumenten kennen hun vaste plek, omgangsvormen zijn min of meer duidelijk en ge- en verboden zijn voor iedereen gelijk. En onbewust rekenen we erop dat het de volgende dag, maand of het komende jaar ook zo zal zijn. Het is precies deze bestendigheid waaraan we voor een belangrijk deel onze bestaanszekerheid ontlenen. Burgers en consumenten betreden de publieke ruimte in de overtuiging dat ze, zodra ze de voordeur achter zich dichtslaan en de straat betreden, weten wat ze mogen verwachten.
Deze ervaring staat in schril contrast met de leefwereld van de gebruiker, van wie de verlangens en voorkeuren grillig en onvoorspelbaar zijn. Wat de ene dag nog waardevol leek, kan de gebruiker de volgende dag zomaar als nutteloos voorkomen. Dat hoeft niet te verbazen, want de gebruiker is in wezen een opportunist. Hij ge- en verbruikt waar hij op een willekeurig moment behoefte aan heeft, net zoals de consument dat doet. Wie in het kader van gebiedsontwikkeling op zoek gaat naar de ‘latente behoeften’ van gebruikers doet er goed aan te beseffen dat gebruikersbehoeften vaak individualistisch en vluchtig van aard zijn en op gespannen voet staan met het collectieve en duurzame karakter van de ruimte die we in gezamenlijkheid met elkaar delen.
Lichtzinnige omgang met woorden is niet zonder risico. Voordat je het weet sluipen die woorden onze wijken en parken binnen om daar, ongezien en ongemerkt, hun versie van de werkelijkheid binnen te smokkelen.
Kortom: It’s all about language, stupid!